
Fig 1. Handschrift van Jentje van Raalte, bijschrift in blauw van mijn vader
Maar laat ik bij het begin beginnen. Mijn betovergrootouders, Jan Thomas (1806-1858) en Jentje van Raalte (1811-1881) zijn in 1834 getrouwd in Meppel, waar zij is geboren als dochter van zeilenmaker Klaas van Raalte. Jan Thomas was geboren in Kolderveen en was als jongeling bakkersknecht in Meppel. Zo hebben ze elkaar dus leren kennen. Na hun huwelijk vestigden ze zich in Zwartsluis waar ze een bakkerij hadden vlakbij de Nieuwe Sluis. In 1835 werd er hun eerste zoon Roelof geboren en twee jaar later, op 2 maart 1837, zag Klaas daar voor het eerst het levenslicht. Roelof werd later landbouwer in de Haarlemmermeer en Klaas was waarschijnlijk degene die later voorbestemd was om de bakkerij van zijn vader over te nemen. Totdat op 30 mei 1854 plotseling een einde aan zijn leven kwam.
Wat is er toen gebeurd? De overlijdensakte, nr. 35, gedateerd 1 juni 1854, vertelt ons dat voor Johannes van Setten, burgemeester en ambtenaar van de burgerlijke stand van Zwartsluis, op die dag Roelof Terpstra verscheen, visser van beroep, vergezeld van Daniel de Vries, arbeider. Deze mannen verklaarden dat zij op 31 mei om 4 uur ’s middags “uit het water genaamd de kade Sloot liggende aan het Zwarte water bij de Nieuwe Sluis in deze gemeente hebben opgehaald een lijk, hetwelke zij erkenden in leven te zijn geweest Klaas Thomas, van beroep bakkersknecht, oud ruim zeventien jaren, geboren te Zwartsluis, zoon van Jan Thomas van beroep bakker en Jantje van Raalte zonder beroep, echtelieden wonende te Zwartsluis”.
Dit betekent dat Klaas nadat hij is verdronken nog een dag in het water heeft gelegen en blijkbaar niet onmiddellijk is gevonden. Waarom eigenlijk niet? Hoe is hij dan te water geraakt en waren daar dan geen andere mensen bij? Een tip van de sluier wordt opgelicht door de Provinciaalse Overijsselse en Zwolsche Courant, die op 7 juni 1854 verslag doet van de gebeurtenis:
“Een jongeling van ongeveer 16 jarigen ouderdom te Zwartsluis, begaf zich in het laatst der vorige week te water om zich te baden, ten gevolge waarvan hij onmiddellijk zonk en, ofschoon door zijn vader er spoedig weder uitgehaald, was hij toch reeds verdronken”
Fig 2. Provinciaalse Overijsselse en Zwolsche Courant, 7 juni 1854
Hoewel deze lezing in de krant erop duidt dat de drenkeling direct uit het water is gehaald wordt dat dus in de overlijdensakte weersproken. In ieder geval zal mijn betovergrootvader het hebben zien gebeuren en is het hem niet gelukt zijn zoon van de verdrinkingsdood te redden. Het zal diepe indruk op hem hebben gemaakt en daarna is ook het voortbestaan van de bakkerij in een ander daglicht komen te staan. Hoe het ook zij: het gezin heeft een jaar later Zwartsluis verlaten en verhuisde naar Ruinen. Daar is Jan Thomas in 1858 overleden.
Je kunt hier heel filosofisch op terugkijken. Als Klaas niet zo noodlottig aan zijn einde was gekomen, was Jan Thomas dan een jaar later wel naar Ruinen verhuisd? Kon hij er misschien niet meer tegen om dagelijks de plek te zien waar zijn zoon was verdronken? En als dat zo is: zijn jongste zoon Jacob, mijn overgrootvader, zou als het ongeluk niet had plaatsgevonden in Zwartsluis zijn opgegroeid en niet in Ruinen. Hij zou niet in Hoogeveen zijn beland en daar zijn vrouw niet hebben ontmoet. Ik zou er dan ook nooit zijn geweest.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten