Jentje van Raalte was een dappere vrouw. Gedwongen door de omstandigheden nam ze in 1863 een rigoureuze beslissing, waar ik grote bewondering voor heb. Hoewel de echte feiten in de nevelen van het verleden zijn verdwenen en er geen mondelinge overlevering is, is het volgende te reconstrueren:
Jentje van Raalte was gehuwd met Jan Thomas, bakker van beroep. Na twintig jaar een zaak te hebben gehad in Zwartsluis, verhuisden ze met 5 kinderen in 1855 naar Ruinen, waar opnieuw een bakkerszaak werd geopend. In 1858 kwam Jan Thomas, 52 jaar oud, te overlijden en liet vijf kinderen na. De oudste zoon, Roelof, was in 1857 getrouwd en verhuisd naar de Haarlemmermeer, waar hij als landbouwer pionierde in de pas drooggelegde polder. Jentje van Raalte bleef achter met vier kinderen in de leeftijden van 19, 17, 16 en 13 jaar.
Vijf jaar later werd Roelof’s vrouw ernstig en langdurig ziek. Er ontstond een moeilijke situatie in zijn prille gezin met drie kinderen van 4, 2 en 1 jaar oud. Jentje van Raalte had op dat moment nog drie kinderen van zichzelf in huis waarvan de jongste 19 jaar oud was. Toen nam ze een kloek besluit en brak haar gezin op. Ze verkocht de boedel en vertrok naar de Haarlemmermeer.
Er ontstonden daarna twee familietakken, want drie kinderen bleven in Drenthe (Jentje, Annigje en Jacob Thomas) terwijl Jentje van Raalte met haar dochter Margje bij haar oudste zoon Roelof Thomas introk om daar voor het gezin te gaan zorgen. Al na drie maanden overleed Jentje’s schoondochter en vanaf dat moment was ze de belangrijkste vrouw in de boerderij van Roelof.
Jentje van Raalte bleef haar hele verdere leven in deze boerderij wonen, overleefde ook haar zoon Roelof en overleed er op 70-jarige leeftijd. Jacob, haar enige nog levende zoon op dat moment en mijn overgrootvader, zorgde voor een handgeschreven persoonlijke overlijdensadvertentie:
“Heden overleed in den ouderdom van 70 jaren onze geliefde Moeder en Grootmoeder Jentje van Raalte, weduwe van Jan Thomas, diep betreurdt door ons, hare kinderen en kleinkinderen, doch niet als degenen die geen hoop hebben.
Uit aller naam, Jakob Thomas
Haarlemmermeer, 7 december 1881”